Wie is de mol
![Klik hier om te vergroten...](afbeeldingen/wie_is_de_mol-klein.jpg)
1,65 x 2,15 m (hxb)
Sommige mensen maken gebruik van visualisaties om vertrouwd te raken met de vergankelijke aard van ons bestaan in het algemeen en inzicht te krijgen in hun eigen dood in het bijzonder. Ik ben er nog niet aan toe om m’n eigen dood zo onder ogen te zien, maar oefen op mijn eigen manier met de vergankelijkheid en de dood zoals het zich in m’n dagelijks leven aandient. En aandienen doet het zich altijd, zo ook als 5 van je huisgenoten poezen zijn, die met regelmaat hun prooi binnen handbereik aan je tonen of ergens minder opvallend neerleggen.
Al menig jaar worden er diverse muizen, vogels, kikkers en mollen via het kattenluik ons huis in gesleept. Meestal gebeurt dat in de loop van de avond en de nacht, onder een luid gemauw van de jager. Als we nog wakker zijn of er wakker van worden is dat meestal een seintje om even de trap af naar beneden te lopen, te kijken wat er aan de hand is en na te gaan of er voor ons nog een rol is weggelegd in het geheel. Als de prooi nog rent, schuifelt, springt of fladdert ontstaat er een bizarre situatie. Dan verplaatst ons blikveld en vervolgens ons lichaam zich meestal razendsnel naar de vloer om tussen de prooi en de jager te komen. Op zo’n moment ontdek je hoe snel muizen kunnen lopen, dat een mol fluweelzacht is, maar je toch beter handschoenen aan kunt trekken om z’n tandjes te weerstaan, dat het niet meevalt om een springend of vliegend object te vangen, hoeveel stoelpoten er staan en dat er minstens net zoveel ruimtes onder kastjes en achter plinten zijn.
Vaak ook ontgaat ons de entree en treffen we het jachtslachtoffer de volgende dag pas aan, soms nog helemaal intact, soms half aangevreten en soms volledig onherkenbaar in de vorm van een resterend orgaan of opgedroogd plasje bloed. Onze rol is dan die van opruimer.
De wijze waarop ik de prooi opruimde en de plek des onheil schoonmaakte is jarenlang beïnvloed geweest door de vorm en hoedanigheid van het slachtoffer. Zo pakte ik de hele slachtoffers gewoon op en bracht ze liefdevol naar de houtwal, de halve prooien en de orgaanrestanten behandelde ik als afval, pakte ze met een schepje of met wat toiletpapier en gooide dat in de afvalcontainer. Met zo’n niet volledig wezen of hoopje organen durfde en wenste ik geen lichamelijk contact te hebben.
Sinds enkele jaren zijn juist zij echter belangrijke oefenmomenten in vergankelijkheid en niet oordelen voor me geworden. Door beetje bij beetje m’n voorkeuren terzijde te schuiven, m’n grenzen te verleggen en m’n blik te verruimen, heb ik geleerd om vele prooien in diverse hoedanigheden met blote handen en in volledige aandacht naar de houtwal te dragen. En eerlijk gezegd wordt het steeds een beetje vertrouwder, geniet ik steeds meer van die momenten en laat me makkelijker verwonderen door deze voorheen onbekende en onbeminde wereld.
Maar dat vertrouwelijke, dat genieten en dat verwonderen is niet altijd even vanzelfsprekend. Afgelopen zomer lag er namelijk een dode mol op een onopvallend plekje in de tuin, buiten mijn blikveld. Toen ik hem eindelijk in de smiezen kreeg was de ontbinding al redelijk gevorderd, delen van z’n vacht ontbraken en gaven zicht op een haast transparante, weke huid. Toen ik me nog wat verder over hem heen boog, bewoog de huid plotseling en in een flits ging de gedachte door me heen dat ie nog moest leven, hetgeen onmogelijk was, gezien de staat waarin ie verkeerde. Ik keek nogmaals, nu beter, en zag het onder de huid krioelen van de maden. Een geconditioneerd reageren in me van angst, walging en een haast moeten braken kwam naar boven. Vervolgens nodigde ik mezelf uit beter te kijken naar dit bruisende leven in dit haast doorzichtige jasje van wat kortgeleden nog een mol was. Een duidelijker beeld over de verbondenheid tussen leven en dood kon ik me haast niet voostellen.
Ook deze mol verdiende het om liefdevol naar de houtwal te worden gebracht, maar daar moest ik me toch wel even mentaal op voorbereiden. Na een tijdje had ik de moed verzameld en met één hand probeerde ik hem een beetje op te tillen. Er zat echter geen enkele stevigheid meer in het lichaampje en ik liet de papachtige massa weer van m’n hand glijden. Dit was duidelijk nog even te hoog gegrepen voor me, het lukte me niet om me vrij te maken van m’n oordelen met zoveel overweldigende zintuiglijke sensaties. Uiteindelijk heb ik maar een schep gepakt en zo de maden-mol naar de houtwal gebracht.........