Koude kikker
3,90 x 1,55 m (hxb)
Op een zomerse dag vindt een buurman, midden op de straat in ons dorp, een kikker. Zonder aarzeling pakt hij deze op en besluit hem te verwennen met een plekje in onze vijver. Het blijkt echter niet zomaar een kikker te zijn, maar een mooie groene kikker met een onbeduidend wittig ‘lapje’ uit z’n bek. De keren dat ie zich boven water laat zien, bestuderen we dat wittige lapje. Het hangt slap uit z’n bekje en onze onprofessionele ‘diagnose’ eindigt met de conclusie dat het z’n tong wel zal zijn.
In de wetenschap dat een kikkertong niet buiten, maar in het bekje hoort te zitten overwegen we van alles om hem te ‘helpen’. Zouden we hem moeten vangen en in z’n bekje moeten kijken of zelfs heel voorzichtig het tongetje terug moeten duwen. Onze zeer beperkte kennis van kikkers en de angst om meer schade aan te richten dan goed te doen, doen ons uiteindelijk besluiten alles maar z’n gangetje te laten gaan, misschien geneest het uit zichzelf.
Na een week of twee is er nog weinig veranderd en het begint tot ons door te dringen dat de kikker niet in staat zal zijn zichzelf te voeden. Het beeld van ‘zieke kikker met genezingsmogelijkheid’ verandert langzaam in ‘kikker die waarschijnlijk door ondervoeding zal gaan overlijden’.
Wandelingen in de weken erna, naar de altijd zo levendige en mooie vijver vol lelies, lijken overschaduwd te worden door de zieke kikker die steeds een beetje trager en afweziger lijkt en de verschillende emoties die het tafereel in ons teweeg brengt. Zo vragen we ons af waarom de buurman hem nou net in onze vijver heeft moeten plaatsen, hebben we serieus een moment dat we denken hem uit z’n lijden te moeten verlossen, en zijn we keer op keer verrast dat één van de poezen deze zwakke schakel nog niet meester heeft gemaakt. Een andere keer beïnvloedt het onze schoonheidsbeleving van de vijver zo, dat we even overwegen om de kikker te vangen en in een vijver in een nabijgelegen bosje los te laten, zodat wij in ieder geval niet meer met dit leed geconfronteerd hoeven te worden.
Na nog wat weken valt bij ons het kwartje. Het lijkt wel alsof wij de enigen zijn die zich druk maken over de tragedie die zich voor onze ogen afspeelt en de ermee gepaard gaande emoties. De kikker lijkt geen oordeel te hebben over z’n lot. Hij lijkt zich niet te verzetten tegen het idee van een naderende dood en doet gewoon vol overtuiging dat wat ie nog wel kan: beetje zwemmen, lekker lang zonnebaden, nat worden, droog worden, wegspringen voor mensen die te dichtbij komen, of niet. Dat verandert onze houding met betrekking tot de kikker. Van bron van machteloosheid en irritatie wordt de zieke kikker een vertrouwd beeld in onze vijver, een wezentje dat volledig geaccepteerd wordt en dagelijks begroet.
Een aantal maanden later is zijn activiteit flink aan het afnemen en zakt hij met regelmaat, in een soort afwezigheid, wat dieper weg de vijver in. Op een moment dat ie weer dreigt weg te zakken, bied ik m’n vinger aan als houvast en raakt mijn warme mensenvinger het koude kikkerhandje. Voor een kort moment, of voor een eeuwigheid, lijkt het of we daar zo hand in hand zitten, alleen wij twee. Door een lichte beweging van m’n vinger wordt de kikker weer wat alerter en zwemt met wat laatste energie onder de leliebladeren, de diepte van de vijver in. Ik neem afscheid en bedank hem voor de bijzondere tijd dat we hem van zo dichtbij hebben mogen ervaren en iets hebben mogen leren van zijn houding en onze eigen emoties met betrekking tot de naderende dood......