Dodevogeldag
1,85 x 2,10 m (hxb)
Soms lijkt een dag wel in een bepaald thema te staan. Zonder dat je er in eerste instantie bij stil staat, dienen dingen of situaties zich aan die zich later lijken te herhalen of verband lijken te hebben met elkaar. Vandaag kan op die manier samengevat worden als ‘dodevogeldag’. Niet ‘zomaar’ dodevogeldag, met gewezen vogels op afstand of wuivend en bijna onherkenbaar klevend aan het wegdek. Nee, het was een dag met intacte dode vogels, confronterend dichtbij. Dode vogels die vroegen om verplaatsing om platrijden of -stappen te voorkomen, als een soort laatste eerbetoon.
De eerste dode vogel is een prachtig felgekleurde volwassen mannetjeseend op het asfalt. Hij ligt er te kort om vastgeplakt te zijn, lang genoeg om ontdekt te worden door het oog van een hongerige kraai. Het stoppen van de auto en het dichtslaan van de deur doen de kraai opvliegen naar een veilige hoogte in één van de weinige bomen op deze landweg. Ik buig me over de eend. Het is een mooi en groot beest, schitterend in z’n verenkleed. Een klap tegen z’n glanzend donkergroene kop is hem hoogstwaarschijnlijk fataal geworden, er is weinig meer van over. Bij het strelen van z’n zachte wit-bruin gemêleerde buik, gaat m’n hand langs een opengereten plek, het werk van de kraai. Het donkere vocht geeft een plakkerig gevoel aan m’n vingers. Ik bekijk z’n poten, z’n zwemvliezen, z’n alles.... Het kost me moeite om me los te rukken van dit mooie exemplaar van moeder natuur, maar de tijd dringt en er moeten boodschappen gehaald worden. Ik til hem op en leg hem zorgvuldig in de berm. Ik wens hem het allerbeste, dank hem voor deze unieke gelegenheid en stap weer in de auto. Het zal niet lang duren voor de kraai z’n middagmaal weer aanvangt en daarmee een stukje eend tot kraai maakt.
Even later ontdek ik naast de dienstkeuken een babyvogellijkje van hooguit vier centimeter lang. In de omtrek geen kraai te bekennen, maar wel tientallen mieren die zich over dit kleine kadavertje ontfermen. Liggend op de looproute van in- en uitgaand personeel besluit ik hem te verplaatsen. Het kost me meer moeite dan met de grote volwassen eend. Zo teer, zo fragiel, zo’n slap halsje en zoveel krioelende mieren. Maar eenmaal rustend in de palm van m’n hand voelt het al snel heel vertrouwd. Het kleine slappe lichaampje neemt na niet al te lange tijd m’n lichaamstemperatuur aan en het roze van het nog grotendeels naakte vogeltje gaat moeiteloos over in het roze van m’n eigen huid. Wat een schoonheid, de enorme donsveren op de rug, de minuscule vleugeltjes met hun eerste blauwgrijze pennen, klein en parmantig naar achteren wijzend. En dan die dichte oogjes en dat extreem brede snaveltje. De laatste nog week op de hoeken, helemaal op maat gemaakt voor een groot opensper- en voederfestijn. Ik merk dat des te langer ik het in m’n hand draag, des te moeilijker het voor me wordt afscheid te nemen van dit kleine lijfje. Ik krijg de behoefte het teder te zoenen, het een middagje bij me te houden, samen zittend op het bankje bij de kerkwand. Maar dan komt de stem van de conditionering fluisterend om de hoek kijken en laat ik me overtuigen van de onhygiënische aard van m’n eerdere gedachten. Als compromis besluit ik een foto te maken en leg vervolgens het inmiddels weer warme vogeltje voorzichtig te rusten tegen de voet van een boom. Dag dode vogel, dag.......