Dakloos thuiskomen

Met regelmaat ga ik naar de stad Groningen om daar bloemen te kopen voor ons bedrijf.
Naast de gebruikelijke contacten met bekenden zijn daar altijd een aantal gezichten die het straatbeeld bepalen, mij een gevoel geven van thuiskomen in de stad. Zo zit er aan de Vismarkt vaak een musicerende dakloze, één van de tientallen die Groningen rijk is.
De daklozen fascineren me. Soms zijn ze de enige stilstaande wezens in een bruisende wereld. Eén blik op hen maakt me bewust van de vaak aanwezige rusteloosheid in mezelf, brengt me tot stilstand en doet me m’n eigen agenda, vol na te komen afspraken en aan te schaffen goederen, relativeren.

Vaak probeer ik me voor te stellen hoe de wereld er uit moet zien vanuit hun standpunt aan de zijlijn. Het moet een doldwaze toestand zijn die zich voor hun neus afspeelt, een voorbij razende menigte op zoek naar de beste koopjes, de interessantste ontmoetingen of de meest lucratieve deal. Een wereld waar het draait om uiterlijk vertoon, al dan niet voorzien van de laatste mode en met een toenemend aantal mobiele telefoons. Een wereld waar de gemiddelde dakloze niet meer in kan of wil functioneren. Zij staan of zitten daar gewoon, de een verkoopt straatkranten, de ander maakt muziek en sommige bedelen. Ze leven van dag tot dag, een kunst die velen van ons niet meer beheersen.

Het doet me twijfelen of zij, wellicht de enige bewoners van Groningen die enige vrijheid op het gebied van hebzucht, angst en erkenning hebben ervaren, misschien een andere status zouden moeten genieten. In het Oosten, waar de geestelijke en materiële wereld en de innerlijke en uiterlijke wereld wat meer in balans zijn als hier bij ons, worden vele bedelende zieners en sadhu’s geaccepteerd of zelfs geëerd om hun visie en levensstijl. Wellicht zouden een groot aantal van de daklozen, als ze niet langer meer als uitschot van onze samenleving zouden worden gezien, zich kunnen ontwikkelen tot de westerse heiligmannen en -vrouwen waar onze overconsumerende en oververhitte maatschappij zo om zit te springen.

Zoals wel vaker gooi ik ook nu wat geld in de pet van de musicerende dakloze aan de Vismarkt. Net als anders zoek ik de ogen op van degene achter de pet, wil ik contact hebben met de mens achter de pet. Misschien in de hoop een glimp op te vangen van het leven dat me zo fascineert. M’n zoektocht wordt beloond en naast het beleefde gemompel over en weer van “Alsjeblieft” en “Dankjewel” word ik dit keer verrast met een extraatje. Zomaar uit het niets wordt daar aan toegevoegd: “Leuke broek heb je aan, zelf gemaakt?”.
Het is niet eens zo zeer de inhoud van de vraag die indruk maakt, als wel het besef dat deze dakloze me de mogelijkheid biedt een drempel over te gaan. Me als het ware uitnodigt te ontdekken waar m’n grenzen liggen. Sta ik open om de mens in hem te ontmoeten, of laat ik me toch weerhouden door de angst van het onbekende of het gemeenschappelijke maatschappelijke oordeel?

Voordat het goed en wel tot me doordringt heb ik vervolgens een korte, doch enerverende, conversatie over een willekeurig kledingstuk. Na een laatste groet zet ik mezelf weer langzaam in beweging. De dakloze heeft me geraakt en diep binnenin spreek ik met mezelf af, dat ik een volgende keer naast hem plaats zal nemen.....