Spreken is zilver, zwijgen is goud

Op één van de Vipassana-meditatieavonden ontmoet ik een jonge student van de kunstacademie. Hij schildert ook en heeft net als ik een wake-up call genoten door een psychisch instorten, hetgeen momenten van herkenning biedt en een band schept. Enkele maanden later spreken we elkaar weer en maken een afspraak.

Op de afgesproken dag bel ik bij hem aan en treed z’n kleine, maar fijne, studentenwoning in één van de oudste wijken van Groningen binnen. Al vrij snel brengt ie me op de hoogte van een wijziging in z’n manier van communiceren. Op uitnodiging van z’n meester tracht ie zo min mogelijk verbaal te reageren op hetgeen er gezegd of gedaan wordt. Een oefening om je bewust te worden van je behoefte tot spreken en de onderliggende intentie van dat spreken. Ik luister geïnteresseerd, maar heb op dat moment nog geen idee wat dat voor ons samenzijn gaat betekenen.

We beginnen te praten. In aanvang is er niets afwijkends in onze communicatie, tot ie mij een vraag stelt en ik begin te antwoorden. Dan wordt me al gauw duidelijk dat zijn oefening ook de mijne is geworden, want nergens in mijn verhaal krijg ik enige vorm van respons van m’n toehoorder, en eerlijk gezegd slaat de schrik me om het hart. Geen knikje, geen licht gehum, geen bemoedigende lach of andere fysieke vorm, die iets ondersteunt of onderbreekt van m’n spreken. Het lijkt of ik hier alleen zit te zijn met m’n antwoord op z’n vraag. Een blik in de ogen van m’n toehoorder getuigt echter van het tegenovergestelde. Er is wel degelijk betrokkenheid, wellicht zelfs meer dan ik de laatste tijd elders tegen ben gekomen.

Er vangt een worsteling in me aan. Ik kan de betrokkenheid in z’n ogen niet combineren met de rest van z’n onconventionele houding. Ik merk dat ik onzeker wordt, ga dingen ter verduidelijking maar herhalen of ga bewust om een reactie van zijn kant vragen, zoekend naar houvast in dit voor mij nieuwe communiceren. Maar het blijft zwemmen in onzekerheid en elk woord dat ik zeg lijkt op een gegeven moment volledig overbodig. In lichte paniek ga ik over op een zinloos gebral om de stilte te doven, mezelf moed in te spreken en aardig gevonden te blijven worden in deze voor mij onbekende setting.

Uiteindelijk geef ik op. Dit is voor mij op dit moment te hoog gegrepen. Ik zie de schoonheid en juistheid van zijn communiceren en deze eerste kennismaking ermee maakt erg veel indruk op me. Het maakt me, meer dan ooit, bewust van m’n eigen onbewustheid tijdens het spreken, m’n onzuivere beweegredenen om te spreken, maar het is tevens overweldigend en confronterend en meer kan ik op dit moment niet aan. Ik neem afscheid, richt me nog een laatste maal tot hem, spreek lovende woorden uit over z’n vorderingen, geef aan dat ik moeite heb hem bij te benen, verontschuldig me daarvoor en wens hem het allerbeste.

Een allerlaatste groet en omhelzing bij de deur gaan gepaard met een lichte steek van jaloezie. In het licht van de dharma probeer ook ik op verschillende manieren de illusie die we onze maatschappelijke en persoonlijke normen en waarden noemen te ontrafelen. Echter, juist op het terrein van de communicatie, het terrein waar deze jongeman zich zo makkelijk lijkt te manoeuvreren vind ik het extreem moeilijk m’n conditionering los te laten, omdat ik bang ben voor de reacties en oordelen van m’n werknemers, klanten, maar ook het thuisfront en m’n vrienden. Maar hij heeft me de waanzin van m’n eigen spreken laten ervaren en met z’n eigen houding getoond dat het, ogenschijnlijke, onmogelijke mogelijk is en dat nodigt me uit en geeft me vertrouwen..........